JewishCom.be

Home / Niewsberichten / Eerste pagina / Toespraak van Prof. J. Klener, voorzitter van het C.I.C.B., op de plechtigheid die op 15 augustus 2012 gehouden werd in het Stadhuis van Antwerpen, ter gelegenheid van de 70ste verjaardag van de eerste razzia van Joden in Antwerpen

Dames en Heren,

Razzia is een verdrietig-walgelijk woord, de razzia als politionele drijfjacht op onschuldigen is het afstotelijke dat wij vanavond memoreren. Wie herdenkt, staat stil en ziet om. Herdenken is even de gang van alledag onderbreken, om gezamenlijke gebeurtenissen of personen uit het verleden in de herinnering terug te roepen. Zo werd in augustus 1942, op de 15de dag, een sjabbat,  in deze stad aan de Schelde, de eerste nationale open jacht, de geplande strooptocht op joodse mensen georganiseerd. Dat herdenken wij, daar staan wij vanavond even bij stil, mede dankzij het initiatief en de inzet van Antwerpse stadsbestuur.   Beter laat, dan pedagogisch nooit.

Bij het nadenken over mijn gesproken bijdrage dacht ik aan de 28-jarige Etty Hillesum, vergast in Auschwitz op ca. 30 november 1943, die in haar dagboek schreef : “Dantes hel is hierbij vergeleken een lichtzinnige operette”. Ik dacht eveneens aan Abel Herzberg, en zijn novelle Drie Rode Rozen. Ik citeer ongeveer : “Hij, Salomon Zeitschek, behoorde tot een bevolkingsgroep, afgeschreven in de balans van het bestaan. Je had niet eens verdriet om wat je meemaakte, je had pas verdriet om de mensheid, waartoe je ondanks alles, toch behoorde”.

Verdriet om de mensheid waartoe je ondanks alles toch behoort. Het kan wellicht niet mooier worden geformuleerd, en hartverscheurender ook niet.

De mensen die wij, ondanks alles, toch zijn, die mensheid   waarvan wij allen, meen ik, deel uitmaken. Wij zijn inderdaad, die mensen die te dikwijls moeten leven in een beklemmende wereld, waarin wij, ondanks alles, zinvol moeten zijn. Wij zijn mensen die, naar het woord van Elie Wiesel, ‘must invest hope in a world that offers none’. Wij moeten hoop investeren in een wereld, die schijnbaar weinig hoop te bieden heeft.

Hoe doen wij dat ? Mijn eerste antwoord is : “‘k Weet het al lang niet meer”. Mijn tweede antwoord is : ”Bij dat eerste antwoord mogen wij ons niet, nooit neerleggen”. In  de 19de eeuw reeds schreef de Duitse rabbijn Samson ben Rafaël Hirsch, vrij vertaald : “Er is iets in ons, dat ons in alle wanhoop toeroept : Je mag niet versagen. Niemand mag dat, onze traditie laat het niet toe, en nog veel minder mag een mens de hoop op een menselijke zelfoverstijging ten goede, fnuiken in een ander.”

Niet versagen, niet opgeven is bijgevolg de logische boodschap, want men kan bovendien bedenken dat wanhopen aan de wereld in wezen overeenkomt met de houding van het zwartweerzinwekkende  nationaal-socialisme.  Ook het nazisme ontstond uit het gevoel dat de wereld inherent waardeloos is, dat er van de mens niets goeds te verwachten valt en dat  staalharde macht, kadaverdiscipline en bloeddronken sluwheid de enige geldende waarden zijn. Dat geloven en nalopen,  appelleert zoals tot in den dieptreure is bewezen, aan  de meest dierlijkprimitieve  aspecten van de  mens. Wie zelfs in een globaal dorp, waar verhoopte lentes ijselijkvlug verwinteren, tot een dergelijk wanhopig nihilistisch standpunt wordt gebracht, bevestigt paradoxaal genoeg, diep in zijn hart een impliciete stelling van het nazisme.

Om na de Sjoa nog geloof en hoop in de mens te dragen was en is niet gemakkelijk, maar wie consekwent wilde zijn in zijn anti-gruwel houding, aanvaardt de uitdaging en moet ze mentaal en effectief uitdragen. De betreurde joodse filosoof Emil Fackenheim, een Hegel-specialist, worstelend met het pathologisch heidendom van de Sjoa-terreur, voegde zijn eigen bijdrage tot het gedachtengoed van de naoorloge joodse generaties samen in een oproep aan de 613  geboden en verboden, die het jodendom traditioneel kent, het 614de toe te voegen : “Gij zult overleven” want de authentieke jood van vandaag en morgen mag geen postume overwinning laten aan het absolute kwaad.

Natuurlijk zijn er die vragen. Hoe moeten wij leven en handelen om  genocidaire wandaden te voorkomen ? Was de judeociede een spontane eruptie van geweld door een hordemeute criminelen of hebben de nazi’s grotendeels gehandeld vanuit een diepgewortelde, tijd-overkoepelende Europese traditie?  Een onderhuidse ziekte, die bij de minste socio-economische inzinking weer zichtbaar, hoorbaar, voelbaar en leesbaar wordt en is.

Mag eraan herinnerd worden hoe de vernietigende doctrine van het nazisme niet alleen het werk was van perverse sadisten of van ongeneeslijke jodenhaters, de slachting werd ook uitgevoerd door keurige ambtenaren en salonintellectueeltjes, al dan niet opgejut en vergiftigd door eigentijse media, want haat lijkt besmettelijker dan liefde.

Er bestaan inderdaad goede en slechte samenzweringen, ook in die vermaledijde tijd toen ik als joods kind, en dat zonder enig masochistisch gekokketeer, ten dode was opgeschreven en de mijnen de ster van sterven droegen. Dat waren jaren van duisternis waarin keer op keer bondgenootschappen werden gesloten door mensen die de grootste risico’s durven te nemen teneinde levens te redden. Het is ontegenzeggelijk waar dat het hierbij ging om een minderheid; dat ondertussen, een meer bevolkte groep, officiële en privé-handlangers ideologisch en opportunistisch samenzwoer in het onterend boosaardige, terwijl de meerderheid op de stoep bleef staan, waar de vervolgden overheen werden gejaagd.

Een joodse legende spreekt over zesendertig rechtvaardigen, zelf niet bewust van het bijzondere van hun daden, die in elke generatie de wereld redden. Het zijn verhalen van mannen en vrouwen, ieder op hun eigen plaats, die het voldemocratisch fasoen hebben gehad om zorg voor de andere te laten prevaleren, boven eigen veiligheid en koele zelfzucht. Deze verhalen blijven wel degelijk  een hoog opvoedkundig gehalte behouden. Zij illustreren hoe de mens nimmer tot machteloosheid of politiek-correcte dwingerij is veroordeeld, ook niet oog in oog met geavanceerde moordmachines of met manifest ethisch verzuim.

Natuurlijk klopt het dat een van de deprimerende lessen te trekken uit het verleden kan zijn, dat de geschiedenis ons in de grond niets leert. Dat staten, ideologieën, mensen dus, hun hang naar brutaliteit nooit ten volle kunnen of willen inperken. En dan zijn er ook, de doemdenkers met hun protserige valse gewichtigheid en de betweterige tapkastfilosofen die ons bestoken met de gedachte dat herinneringseducatie aanleiding geeft tot niks!

Maar niets doen in deze, mag en kan, zelfs tegen beter weten in, nooit een morele optie zijn.

Dames en Heren, het is onwaar dat de tijd een voorbijvloeiende stroom is. De tijd staat stil in ons hoofd en wij reizen van herinnering tot herinnering langs de ingewikkelde wegen van de emotionele logica. Verleden en heden, mede daardoor, liggen in dezelfde gedachtelijn.

Gisteren en vandaag zijn stukken van hetzelfde hersenbeeld. Een metapolitieke gedenkplaat als deze, en wie weet, dankzij de stedelijke commissie Beeld in de Stad en de onverdroten inzet van het Forum der Joodse Organisaties, een toekomstig naammonument ter nagedachtenis van de Antwerps-joodse weggevoerden, belichten bijgevolg, om noodlottige recidive te vermijden, voor vandaag het onheil van gisteren in dienst van een nooit-meer-morgen. Waarschuwings- en memorlichten, voor het geval er ooit en opnieuw tijden aanbreken, waarin de onmeedogende duisternissen ons pogen te grijpen, want ik herhaal het, haat lijkt besmettelijker dan liefde.