JewishCom.be

Home / Het Consistorie: twee eeuwen geschiedenis

Maart 1832. Het Koninkrijk België heeft de onafhankelijkheidsstrijd gewonnen. Enkele jonge, ondernemende mannen richten het Centraal Israëlitisch Consistorie van België op. Hun namen zijn Adolphe Oppenheim, Henri Furth, Sigmund Benda, Adolphe Hauman en Henri Schuster. De meesten van hen zijn afkomstig uit Duitsland. Uiteraard is het door hen opgerichte orgaan niet werkelijk nieuw. Zowel naar de naam als naar de vorm laten zij zich inspireren door een instelling die vijfentwintig jaar eerder door Napoleon werd opgericht en die na de val van het keizerrijk
bleef bestaan zolang België deel uitmaakte van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. De joodse gemeenschappen van het land staan sinds 1808 onder bestuur van een gecentraliseerd orgaan dat eerst het Consistorie van het Keizerrijk heet en later, van 1815 tot 1830, de Hoofdsynagoge wordt genoemd. Maar de plannen van de nieuwe leiders van het Belgische jodendom gaan heel wat verder.

De trotse «Belgische staatsburgers die de Israëlitische godsdienst belijden» formuleerden het zelf in januari 1831 reeds als volgt in een petitie aan het Nationaal Congres: de later in de Grondwet aangenomen uitgangspunten dat alle Belgen voor de wet gelijk zijn, dat allen vrijheid van geweten, vergadering en onderwijs genieten en vooral de gelijkheid van de godsdiensten, maken de Belgische grondwet in hun ogen tot de «meest wijze, meest liberale van alle wetten die de meest verlichte landen van de twee halfronden regeren.» De mannen die een jaar later het Consistorie zullen oprichten, zijn zich ervan bewust dat ze, door zich in België te vestigen, hebben gekozen voor een leven binnen de meest liberale samenleving van continentaal Europa, met de meest progressieve grondwet en een ware pioniersgeest op economisch en financieel vlak.

Op persoonlijk gebied maken de meeste van deze mannen zich deze geestesgesteldheid zeer snel eigen. Ze delen de pioniersdrift en dragen bij aan de opvallend snelle groei van het jonge België, dat zo al gauw een economische speler van de eerste orde wordt. Op collectief gebied dragen zij er zorg voor dat de joodse gemeenschap waaruit zij afkomstig zijn, haar plaats vindt binnen deze nieuwe maatschappij en deze vernieuwende politiek-religieuze cultuur, en dat zij dezelfde voordelen geniet als de andere erkende godsdiensten. Zo moet de oprichting van het Centraal Israëlitisch Consistorie voor België worden begrepen.

Naar buiten toe is het Consistorie de vertegenwoordiger van het Belgische jodendom, het aanspreekpunt voor de autoriteiten inzake het beheer van de Israëlitische eredienst en de garantie dat de joodse bevolking zich zal voegen naar het liberale contract van de moderne samenleving. Naar binnen toe, in de gemeenschap zelf, is het Consistorie uiteraard het hoogste godsdienstige orgaan en de spirituele autoriteit voor de erkende religieuze gemeenschappen. Maar het vormt ook en vooral de bevorderaar van wat op dat moment - in het directe verlengde van de Verlichtingsfilosofie - de «wedergeboorte» van de Joden wordt genoemd, de garantie voor hun emancipatie en de stuwende kracht achter hun religieuze en maatschappelijke modernisering.

Uiteraard is het Consistorie geen monolithisch geheel-Traditie en moderniteit komen er af en toe met elkaar in botsing. Uiteraard houden de religieuze gemeenschappen in het land vast aan de traditie, waarbij ze hun autonomie angstvallig beschermen en vaak een grote mate van spirituele onafhankelijkheid aan de dag leggen - zoals in Antwerpen. Dit neemt niet weg dat het Consistorie het centrale orgaan van het Belgische jodendom is en blijft, zijn uitstalraam en woordvoerder.

Hoewel de leiding van het Consistorie meestal in handen is van vertegenwoordigers van de joodse bourgeoisie die volledig deel uitmaken van het sociale, economische en soms politieke weefsel van België, en hoewel hun invulling van het jodendom soms veraf ligt van die van een deel van de gelovigen, zijn deze leiders toch stuk voor stuk vurige verdedigers van de religieuze basisbelangen van het jodendom. De manier waarop zij de handhaving van de joodse begraafplaatsen in de 19de eeuw of de bescherming van het rituele slachten in de 20ste eeuw verdedigden, getuigt hiervan.
Innerlijk heen en weer getrokken tussen traditie en moderniteit, vooral sinds de immigratie van orthodoxe Joden uit Centraal- en Oost-Europa vanaf 1910, was het Consistorie vooral de ontmoetingsplaats tussen de fundamenteel verschillende opvattingen van het jodendom. Toch stond deze confrontatie eerder in het teken van uitwisseling dan dat er sprake was van botsing. Tijdens het zoeken naar een compromis ontstond beetje bij beetje de idee van een jodendom dat enerzijds volledig geïntegreerd is in het moderne leven, het Belgische constitutionele regime toegewijd is en de maatschappelijke, wetenschappelijke en culturele vooruitgang op de voet volgt, terwijl het toch anderzijds diep verankerd is in en trouw blijft aan de joodse traditie en wet.

Markante persoonlijkheden, geestelijken en leken, gaven deze ontmoeting gestalte. Onder de rabbijnen noemen wij er vier die representatief zijn voor zowel de voortdurende zoektocht naar het compromis als voor de verschillende gevoeligheden binnen het Belgische jodendom: de opperrabbijnen Aristide Astruc en Armand Bloch vóór de Eerste Wereldoorlog; opperrabbijn Ernest Ginsburger in het interbellum en ten slotte Robert Dreyfus, de laatste opperrabbijn van de joodse gemeenschappen van België, na de Tweede Wereldoorlog. Onder de voorzitters van het Consistorie zijn markante figuren uit het Belgische jodendom te vinden, zowel in de 19de eeuw - Louis Lassen, Joseph Oppenheim, Jacques Wiener - als in de 20ste eeuw, met bijvoorbeeld Franz en Paul Philippson, Ernest Wiener, Max Gottschalk, Jean Bloch en Georges Schnek.

Onder het voorzitterschap van Max Gottschalk (1956-1962), Paul Philippson (1962-1978), Jean Bloch (1978-1982) en in het bijzonder Georges Schnek (1982-2000) nam het Consistorie een aantal bijzondere initiatieven op het gebied van het joodse onderwijs en de joodse cultuur. Het Consistorie steunde de ontwikkeling van het Centre National des Hautes Etudes Juives en het Institut d’Etudes du Judaïsme, twee onderzoeks- en onderwijsinstellingen die gewijd zijn aan de Hebreeuwse en Joodse talen en aan de geschiedenis en het gedachtegoed van de joden en het jodendom. Ook
werden inspanningen gedaan om het joodse culturele erfgoed te bewaren via de stichting van het Joods Museum van België en het Institut de la Mémoire Audiovisuelle juive. Het onderzoek naar de geschiedenis van de Joden in ons land werd gestimuleerd door de Stichting voor Eigentijdse Gedachtenis, terwijl ter nagedachtenis aan de Sjoa het Joods Museum van Deportatie en Verzet in Mechelen werd opgericht. Ten slotte werkte het Consistorie ook via verschillende media aan de verbreiding van de kennis van het jodendom, bijvoorbeeld via uitzendingen op radio en televisie, religieuze cursussen en het driemaandelijkse «Consistoriaal Nieuwsblad».

De vaststaande continuïteit van het Consistorie in het zoeken naar evenwicht tussen uiteenlopende denkrichtingen en mentaliteiten neemt niet weg dat zich af en toe paradoxale situaties voordoen. Zo kan worden vastgesteld dat het Consistorie op religieus gebied extreem liberaal was ten tijde van zijn oprichting in 1880 en enige tijd daarna, terwijl nu duidelijk afstand is genomen van de liberale stroming - de liberale Israëlitische gemeenschap is bijvoorbeeld niet door het Consistorie erkend. Maar afgezien daarvan lijkt het orgaan volledig trouw te zijn gebleven aan de geest waarmee het in de 19de eeuw in het leven werd geroepen.

Het Consistorie wordt op dit moment voorgezeten door professor Julien Klener. Het is zonder twijfel dé morele autoriteit binnen het Belgische jodendom, een autoriteit die zich niet enkel weet te handhaven op basis van zijn eerbiedwaardige leeftijd en zijn status van ouderdomsdeken onder de joodse instellingen van België. Het Consistorie blijft trouw aan de gedachte van een federatie van religieuze gemeenschappen in het gehele land en, van daaruit, van de volledige joodse bevolking van België. Het onderhoudt en garandeert de synthese van de tegengestelde stromingen binnen deze gemeenschap. Het staat ook model voor de integratie van de Joden in de moderne samenleving en kan zo inspiratie bieden aan religieuze minderheden die zich meer recent in onze regionen hebben gevestigd.

Dit laatste element helpt ook de politieke dimensie van het Consistorie te begrijpen, die in de 19de eeuw pregnant aanwezig was, de daaropvolgende vijftig jaar minder voelbaar was en sinds 1967 opnieuw aan kracht heeft gewonnen. Niet alleen binnen de interreligieuze dialoog heeft het Consistorie zich de laatste decennia doen gelden als vertegenwoordiger van het Belgische jodendom - en dan vooral sinds de koerswijziging binnen de katholieke Kerk na het Tweede Vaticaans Concilie. Ook in heel wat andere dossiers is het Consistorie voor zijn gesprekspartners vaak de enige instelling gebleken die de joodse gemeenschap in België in haar totaliteit weet te vertegenwoordigen. Ook in dat opzicht is het Consistorie zijn geschiedenis trouw gebleven.