JewishCom.be

Home / Niewsberichten / Eerste pagina / Toespraak van prof. J. Klener, voorzitter van het Consistorie, op de jaarlijkse herdenking georganiseerd door het Forum der Joodse Organisaties op donderdag 8 mei 2014 in de nabijheid van het Monument voor de Gedeporteerde Antwerpse Joodse Burgers

Dames en Heren in uw hoedanigheden, verantwoordelijkheden en uw rijkgeschakeerde eigenheden,

Wie kent niet  het sombere bijbelverhaal over de noodlottige ruzie tussen Kaïn en de ongelukkige Abel? Een joods commentaar voegt aan de broedertwist de bedenking toe, dat men, gezien het recurrent-deprimerend morele gedragspatroon van de mens, de beenderen van Abel, in feite, overal ter wereld uit de aarde kan bovenploegen.

Naoorlogse decennialang bleef de hellepoel Auschwitz dé plek waar deze waarheid ons het luidst werd toegeschreeuwd, maar de tijd vervlakt ogenschijnlijk alles en zo wordt dezer dagen, door te velen in een Europa lijdend aan geheugenverlies, zelfs de Sjoa vergoeilijkt of gereduceerd tot een banaal-leugenachtige detailkwestie.

Men kan het zich vandaag nog amper voorstellen - maar even geleden bij het begin van de jaren 90 - leefde in brede kring de overtuiging dat wij, na twee suicidaire wereldbranden en een koude oorlog, op weg waren naar een betere wereld. Het einde van de geschiedenis was aangebroken en voortaan bestonden er geen alternatieven meer voor een altruïstische maatschappij, waarbij o.m. de weerzinwekkende vernietigingskampen, resultaat van zo diep ingeworteld antijudaïsme, tot absolute oneerbaarheid zouden verschrompelen.

“Mundus vult decipi”, de wereld wil bedrogen worden wist reeds heel lang geleden de Romeinse auteur, Petronius.

Zonder schroom noch bloedschreeuw, gevoelslam 70 jaar na gruweldata, in fora allerhande, bij extremismen en populismen van divers allooi en door een aantal gezagdragers internationaal wordt de herinnering aan de onzen echter herbedolven onder aslagen van vergetelheid en negatie, worden hun erfgenamen, anno 2014, in woord en soms in daad, te geregeld beschouwd als de bron van alle kwaad, bv. tijdens gruwelvergaderingen, als degene die vorige zondag, moest plaatsvinden in Brussel .

Vandaar dat zelfs de waangedachte dat Europa, het Midden-Oosten, en uiteindelijk de wereld in zijn totaliteit gediend zou zijn door eerst de zielen en dan de  lichamen van het joodse deel van de mensheid te vermalen opnieuw gezegd wordt en op straat gescandeerd door dezen en genen, die van Frankrijk tot Hongarije, van Griekenland tot elders,  een groezelige walm van de dertiger jaren en van de toenmalige moorddadige  neurose, wederom verspreiden.

Gezwollen taal vindt u, bombast, barokke sentimentaliteit, overdosis aan chagrijn en cultuurpessimisme, misschien, maar ook een uitlaatventiel, zonder enige ambtelijke pose, voor mijn beklemmende moedeloosheid, mijn benauwde droefheid en voor de gedachte dat mijn lettergrepen eigenlijk achter de feiten aanhinken en geenszins een stoet van prulfeitjesen kletscitaatjes willen zijn  die mijn hedense tussenkomst een air van modieuze diepzinnigheid moet verschaffen.

De Sjoa had de Europeanen toch met schade en schande geleerd dat universele democratische waarden t.w. vrijheid, gelijkheid en respect voor de menselijke waardigheid, geen vanzelfsprekendheden zijn, dat ze broos zijn, zoals de bloedjaren van toen illustreren, dat ze een opdracht zijn die wij moesten koesteren en bovenal waarmaken. Is het dan toch zo, zonder leuzenpredikant te willen spelen , dat “the only thing history teaches us, is that it teaches us nothing”?

Maar bij lamenteerpakken blijven zitten, aan de treurwilgen blijven hangen en vrome tranen plengen, kan nimmer een optie zijn want, zelfs tegen historisch beter weten in, blijft de joodse, messiaans-positieve traditie geloven in democratische maakbaarheid, ook al voelt men zich soms vereenzaamd, opnieuw geconfronteerd met die millennia-oude wanwoorden. Blijven geloven dat daadwerkelijke pedagogische verantwoordelijkheidszin, jeugdige delinquenten kan terechtwijzen, is de opdracht. Verdere prioriteit is, met alle wakkere, waterdichte legale middelen, te ageren, zoals eind vorige week effectief gebeurde dankzij de volhardend-kordate inzet van vele plaatselijke en federale autoriteiten, ageren dus,  tegen hen die puberale warhoofden volstouwen met ondemocratisch gedachtegoed, die complexe wereldpolitiek zoeken te verengen tot een paar kreupele analyses, met als ondertoon letterlijke en figuurlijke dooddoeners waarin het woord jood al te gretig voorkomt. Men kan de verworvenheden van onze mensvriendelijke rechtsstaat toch niet in de aanbieding doen, omdat te velen opnieuw een steeds lagere tolerantiedrempel hebben ?

Misschien zijn mijn zinnen slechts povere navelstaarderij, maar mag ik, toch ook, herinneren aan een recente uitspraak van de Zweedse auteur Per Ahlmark, tevens voormalig vice-premier, dat “antijudaïsm always begins with Jews , but never ends with Jews, but with destroying democratic institutions and the rule of law.”

Dames en heren, ter afronding twee slotbedenkingen : de eerste van pedagogische aard : “Een moeder vroeg ooit aan de betreurde Amsterdamse auteur, Abel Herzberg, tijdens een van zijn lezingen : “Hoe kunnen wij voorkomen dat onze kinderen, als zoveel kinderen in de Tweede Wereldoorlog, slachtoffers worden ?” Herzberg antwoordde : “Dat is, Mevrouw, niet de goede vraag. Het gaat erom hoe wij kunnen voorkomen dat onze kinderen beulen worden”.

De tweede slotgedachte heeft een eerder beschouwelijk-introspectieve dimensie. Op een afscheidsbriefje gevonden in de late herfst van 1943, langs de spoorlijn tussen het Nederlandse verzamelkamp Westerbork en de Duitse grens, leest men :

“Lieve vrienden. Wij zitten in de trein en vangen de grote reis aan naar het onbekende”.

En wij, Dames en Heren, waarheen willen wij reizen ?